Accipiter brevipes

Wetenschappelijke naam:
Accipiter brevipes (Severtzov, 1850)

Nederlandse naam:
Balkansperwer

Vogelgroep:
Havik-achtigen

Veldkenmerken. 32-38 cm, spanwijdte 64-80 cm. Beide sexen hebben roodbruine ogen en langere puntige vleugels dan Sperwer. Staart heeft 6 of meer banden (4-5 bij Sperwer). Mannetje eenvoudig te onderscheiden door witte onderdelen met zwarte vleugelpunten. Nek, mantel en bovenvleugels blauwgrijs, wangen grijs, zijde van nek oranje. Onderdelen lijken geheel wit, maar met rossige waas (eigenlijk fijne bandering) op borst en flanken, contrasterend met witte ondervleugel. Vrouwtje lastiger te onderscheiden van vrouwtje Sperwer, maar heeft puntige vleugels, van dichterbij meer eenkleurig gezicht (mist bleke keel en wenkbrauwstreep), bruinere bovendelen en fijnere bandering op borst. Onderdelen van juveniel zwaar gestreept met donkerbruine, druppelvormige vlekken (jonge Sperwer heeft gebandeerde onderdelen).

Geluid. Een kenmerkend, hoog 'kevik'.

Voorkomen. Schaarse zomergast.

Habitat. Wouden en beboste valleien.

Voedsel. Zoekt prooi vanaf middelgrote hoogte, vangt voornamelijk grondbewoners: grote insecten, reptielen, muizen, zangvogels; ook vleermuizen.

Ei. Basiskleur bleek blauwgroen/bleek grijsgroen. Gewoonlijk zonder tekening, soms met vage bleekgroene, bleekgrijze of bleekbruine tekening. Schaal fijn korrelig, niet glanzend. Vorm subelliptisch/kort subelliptisch. Formaat 40 x 32 mm (37-40 x 29-34), gewicht 22 g.

%LABEL% (%SOURCE%)