ei
A B C D E F G H I J K L M N O P R S T U V W Z

Ovaal lichaam met beschermende kalkachtige bedekking (schaal), dat door vrouwtjes geproduceerd wordt. Erin bevindt zich een kiem, dat kan uitgroeien tot een nieuw individu, alsmede voeding (dooier) en omliggende lagen. Een vogelei is bij uitstek geschikt voor zowel optimale groei als bescherming van een zich ontwikkelend embryo. De dooier wordt omgeven door een dun elastisch membraan en bestaat uit lichtgele of oranje stroperige vloeistof. Aan het oppervlak van de dooier bevindt zich een puntje, de kiem, van waaruit het embryo zich ontwikkeld. Het eiwit (albumen) vult de rest van de eischaal en bestaat uit twee delen: een stroperige (aan de buitenzijde) en een gelatineuze (binnenzijde, tegen de dooier aan) vloeistof. Het eiwit wordt van de schaal gescheiden door twee met elkaar in verbinding staande membranen, die een functie hebben bij de uitwisseling van kalk en voor bescherming dienen. Aan de brede of stompe zijde van een ei bevindt zich de luchtkamer, tussen het binnenste en buitenste vlies. Het ontwikkeld zich pas als een ei is gelegd en wordt groter naarmate het embryo groeit. Het heeft vermoedelijk een functie bij regeling van de temperatuur. De eischaal bestaat uit verschillende lagen, waarvan de binnenste verbonden is met het buitenste membraan. De eischaal bestaat voornamelijk uit kalk en een beetje eiwit. In de eischaal bevinden zich talloze minuscule poriën, die gasuitwisseling tussen het embryo en de buitenwereld vergemakkelijken. In een enkel ei kan aanzienlijke variatie bestaan in eischaaldikte, aantal poriën, samenstelling, enzovoort. De poriën vertonen tussen soorten ook enige variatie in structuur; ze kunnen bijvoorbeeld vertakt of gevorkt zijn. De pigmenten, die het ei zijn kleur geven, bevinden zich in de eischaal zelf. Zie ook Voortplanting. Eieren van verschillende vogelsoorten kunnen van elkaar worden onderscheiden. Er zijn geen twee eieren gelijk. De belangrijkste verschillen zijn grootte, vorm, oppervlak en kleur. Tussen soorten kan de vorm aanzienlijk verschillen, van rond tot langwerpig of peervormig (zie afbeelding). De belangrijkste vormen zijn ovaal, elliptisch, puntig (conisch of peervormig) en rond (of sub-elliptisch). Afmetingen zijn onder andere afhankelijk van of een soort nestblijver is (het jong kan het nest niet binnen korte tijd verlaten) of nestvlieder (het jong verlaat het nest spoedig na uitkomen; zie 'onvolwassen'); eieren van nestvlieders zijn relatief groot. De legselgrootte schijnt ook van invloed te zijn op de eigrootte. De belangrijkste relatie is natuurlijk die tussen de grootte van de oudervogel en die van het ei, hoewel het relatieve eigewicht afneemt naarmate de soort groter is. Bij veel vogels varieert deze relatie tussen 1/9e en 1/15e van het lichaamsgewicht, maar het kan bij grote vogels zelfs wel 1/50ste zijn. De Struisvogel produceert het grootste ei (13,5 x 17 cm, 1400 g), een kolibrie het kleinste (0,8 x 1,3 cm, 0,5 g). De oppervlakte van een ei is bij de meeste vogelsoorten glad en varieert van gelijkmatig glanzend tot dof. De meeste eieren zijn matig dof met fijne putjes. Eieren van tinamoes (Tinamidae) lijken wel van glanzend porselein. Het oppervlak kan ook kalkachtig of schilferig zijn, poederachtig, olie-achtig of zepig (bijvoorbeeld bij eenden) of met kleine richeltjes bezet (Emoes). Bij veel ratiten (niet-vliegende vogels) is het oppervlak ribbelig met duidelijke putjes. Binnen een groep lijken eieren wat kleur betreft vaak op elkaar. Kleur kan, samen met andere karakteristieken, ook van taxonomische waarde zijn (zelfs tussen genera). Binnen een soort kunnen eieren echter ook aanzienlijk verschillen, zoals bijvoorbeeld bij de Zeekoet. Kleur is juist vaak een aanpassing aan de omgeving, om verliezen te voorkomen. Bescherming tegen de zon speelt ook een rol. Als eieren geheel van de zon zijn afgeschermd zijn ze echter vaak wit. Kleuren van eischalen worden vaak veroorzaakt door slechts twee pigmenten: een roodbruine en een blauwgroene, die de enorme variatie in kleuren veroorzaken. De pigmenten zijn aan de buitenkant van de eischaal het talrijkst. Soms is het zelfs zo oppervlakkig gelegen dat de kleur eraf geveegd kan worden. Meestal is er een grondkleur (die van wit tot zwart kan variëren), waarop andere kleuren liggen. De variatie in kleur en tekening is vrijwel oneindig. Legselgrootte is in eerste instantie afhankelijk van de hoeveelheid aandacht die aan het nest wordt geschonken, maar wordt ook grotendeels beïnvloed door de hoeveelheid beschikbaar voedsel (hoe beter des te meer eieren). Het is voorts afhankelijk van of een soort nestblijver (slecht ontwikkeld bij uitkomen) of nestvlieder (goed ontwikkeld) is. Het aantal eieren in een legsel kan variëren van een tot enkele tientallen en is min of meer constant voor elke soort. Ook binnen families is er een tendens een vergelijkbare legselgrootte te hebben. Veel soorten produceren per seizoen slechts een legsel, maar kunnen een of zelfs meerdere keren een verloren gegaan legsel vervangen. Op de cd-rom 'Vogels van Europa' zijn eieren op ware grootte afgebeeld.

Alternative forms voor ei : afgerond, biconisch, conisch, dooier, eieren, eischaal, eischalen, ellipsvormig, elliptisch, legsel, nestblijver, nestvlieder, ovaal, peervormig, puntig.

egg.jpg

ei