poot
A B C D E F G H I J K L M N O P R S T U V W Z

Gepaarde achterste ledematen. Bij vogels wordt over het algemeen de tarsus 'poot' genoemd: meestal wordt bedoeld het zichtbare deel van de poot tussen de enkel en tenen, waarin de meeste beenderen zijn vergroeid tot een tarsometatarsus. Zie ook 'teen'. De poot bestaat uit de volgende onderdelen: de dij (inwendig), de scheen (tibia), het loopbeen (tarsus), equivalent aan 'voet', en de tenen. Zie de afbeelding onder 'vogeltopografie'. De gewrichten tussen deze botten zijn respectievelijk de knie (inwendig), de enkel of tarsusgewricht, en de gewrichten tussen de tenen. Omdat vrijwel alle vogels op hun tenen staan wordt de enkel meestal aangezien voor de knie, hoewel deze in de 'verkeerde' richting knikt. De dij, knie en bovenste deel van het scheenbeen zijn dus meestal onder de veren verborgen of liggen zelfs grotendeels inwendig, behalve bij enkele loopvogels. De poten, waarvan de meeste vogels in ieder geval gedeeltelijk van afhankelijk zijn voor hun voortbeweging, zijn iets achter het zwaartepunt van de vogel geplaatst; de vogels houdt zich in balans door de houding van het lichaam en met behulp van de tenen. Bij zwemvogels staan de poten vaak verder naar achteren, zodat het lopen bemoeilijkt wordt, hetgeen vooral bij duikers (familie Gaviidae) het geval is. Vanwege de verschillende functies die de poten hebben zijn relatieve lengte en structuur tussen de soorten zeer variabel. Zo hebben vogels die vooral lopen of goed kunnen rennen lange, stevige poten, terwijl boombewonende soorten zwakke korte poten hebben. De tarsus is bij veel soorten min of meer rond, maar bij veel zwemvogels is deze zijdelings afgeplat om extra wrijving in het water te voorkomen. Een aantal soorten bezit sporen aan de achter- en binnenzijde van de tarsus: benige structuren die bedekt zijn met een hoornlaag en gebruikt worden bij gevechten (denk aan hanengevechten). Meestal zijn tarsus en tenen onbevederd, maar soorten die in koud klimaat leven hebben vaak zelfs bevederde tenen. Tarsus en tenen zijn bedekt met een verdikte, harde huidstructuur, de podotheca: deze is bij landvogels doorgaans hoornig, bij watervogels leerachtig. De oppervlakte van de podotheca bestaat meestal uit kleine schubachtige plaatjes, maar is soms onverdeeld of heeft slechts enkele schubben nabij de tenen. Dit wordt holothecaal genoemd en wordt vaak aangetroffen bij zangvogels (orde Passeriformes). Via onbevederde poten en tenen kan veel warmte worden verloren. Bij lage temperaturen kan echter de bloedtoevoer naar de poten verminderen en kan bovendien de temperatuur van het bloed verlaagd worden. Zie ook 'teen'. Er kunnen drie typen van vogelpoten worden onderscheiden:
1) zitpoot. Dit type heeft de mogelijkheid tot grijpen en kan van het zangvogeltype zijn (alle tenen vrij en mobiel, de achterteen is vrij en tegenovergesteld aan de andere tenen, zodat een goede grip verkregen wordt), zygodactiel (twee opponeerbare tenen), of van het roofvogeltype (tenen kunnen wijd uitgespreid worden en hebben scherpe, kromme nagels);
2) looppoot. Dit type heeft de mogelijkheid om te grijpen verloren. De achterteen staat vaak verder naar boven, heeft bij normale stand geen contact meer met de grond en is vaak rudimentair of afwezig. Sommige steltlopers hebben gedeeltelijke zwemvliezen;
3) zwempoot. Over het algemeen is dit type vergroeid tot een peddelvorm en zijn er zwemvliezen tussen de tenen gegroeid. Sommige soorten hebben geen zwemvliezen, maar lobben aan de tenen, zodat de tenen nog steeds onderling vrij zijn (bijvoorbeeld bij Meerkoeten). Bij de meeste soorten echter zijn de drie voorwaarts gerichte tenen onderling verbonden met een vlies (bijvoorbeeld bij eenden en meeuwen), terwijl de achterteen vrij en gereduceerd is. Bij het totipalmate type zijn allevier de tenen met een vlies verbonden (bij de Pelecaniformes). Zie de inleiding voor voorbeelden.

Alternative forms voor poot : enkel, podotheca, poten, tarsus, zwemvliezen.

bird_topography.jpg

poten