Deel van de) Triviale naam voor soorten behorend tot de subfamilie Ardeinae van de familie Ardeidae (Ciconiiformes, onderorde Ardae) en in het meervoud de naam voor alle leden van deze kosmopolitische familie (64 soorten, vooral met (sub)tropische verspreiding). Ook wordt met 'reiger' alle grauwe reigers behorende tot het geslacht Ardea aangeduid, al of niet inclusief de kwakken, roerdompen en woudaapjes, terwijl ter onderscheid de witte reigers dan met 'zilverreiger' (genera Egretta, Ardeola en Bubulcus) worden aangeduid. Reigers zijn middelgrote tot grote vogels (tot 143 cm), waarvan snavel, nek en poten het grootste deel van de lengte bepalen. De poten zijn middelmatig lang tot lang met vier lange slanke tenen zonder zwemvliezen en gedeeltelijk bevederde tibiae (bovenste zichtbare deel van de poot). Enkele uitzonderingen daargelaten is de snavel lang, recht en puntig en is de teugel (zie 'kop') onbevederd. De staart is kort, de vleugels zijn breed en afgerond en tijdens de zware vlucht is de nek ingetrokken, terwijl de poten voorbij de staart uitsteken. Reigers staan meestal rechtop met ingetrokken nek. De veren zijn los van structuur met eenvoudige kleuren (doorgaans grijs, blauwgrijs, wit, purper of groen), maar sommige soorten zijn geheel wit. De meeste soorten hebben sierveren op de kop (kuif), nek en mantel, vaak alleen tijdens het broedseizoen. Er zijn overigens geen duidelijke verschillen in verenkleed tussen de seizoenen of tussen de sexen, hoewel mannetjes iets groter zijn en vaak iets feller gekleurd. Het zijn typische waadvogels en vrijwel alle worden nabij water aangetroffen, vaak rivieren en meren maar ook wel langs zee. Ze leven van vis en andere in het water levende dieren. De karakteristieke jachtmethode is stilstaan aan de waterkant of in ondiep water totdat een prooi binnen bereik komt. De prooi wordt opgepikt, zelden gespiest. Soms wordt actief naar prooi gezocht. De prooi wordt in zijn geheel ingeslikt en later worden onverteerbare resten weer uitgebraakt. Alle reigers broeden in kolonies, sommige leven het gehele jaar in groepen. De kolonies zijn vaak groot (behalve bij de tijgerroerdompen) en bevatten ook vaak andere ciconiiforme soorten. Het nest bestaat uit een platform van takken op de grond of hoog in een boom; beide ouders broeden. De gevarieerde balts bestaat uit ingewikkelde rituelen, zowel in de lucht als op het nest uitgevoerd, met veel rauwe kreten. Gedurende deze periode hebben met name de mannetjes fraai gekleurde naakte delen (rond het oog, teugel, poten, snavel). De subfamilie kan in drie tribi worden ingedeeld: 1) Ardeini (typische reigers, kosmopolitisch, bekende soorten reigers en zilverreigers met duidelijk ontwikkeld broedkleed; veel in groepen voorkomend); 2) Nycticoracini (kwakken, vrijwel kosmopolitisch, maar vooral in de Nieuwe Wereld, middelgroot, met kortere poten en nekken dan de typische reigers, met zwaardere snavel; meestal nachtactief); 3) tigriornithini (tijgerroerdompen, alle tropisch, de meest primitieve leden van de groep met korte poten, stevig gebouwd, met karakteristiek gestreept kleed; leven doorgaans geheimzinnig en solitair).
Alternative forms voor reigers : Ardea, Ardeola, Botaurus, Bubulcus, Egretta, Ixobrychus, Nycticorax, reiger, zilverreiger, zilverreigers.