Bij vogels meestal bedoeld als totale lichaamslengte, gemeten van snavelpunt tot staartpunt, waarbij de nek gestrekt is en de snavel recht naar voren steekt. Dit geeft een indruk van de variaties in lichaamslengte tussen soorten of individuen, maar wordt beïnvloed door verschillen in vorm en houding van de levende vogel, de lengte van snavel, nek en staart, zodat soorten met een ingetrokken nek kleiner lijken dan ze in werkelijkheid zijn. De afmetingen van een vogel kunnen ook worden weergegeven in gewicht, dat weliswaar een goede indruk kan geven maar vertroebeld wordt door individuele variatie en zelfs binnen een enkel individu kan verschillen in verschillende tijden van het jaar. Een andere maat voor de grootte van een vogel is de (vleugel)spanwijdte, die gemeten wordt door de vleugels uit te spreiden en de afstand te meten van de ene vleugelpunt naar de andere. De verschillen in grootte tussen vogels is aanzienlijk: de kleinste kolibries hebben een gewicht van 3 gram en een lichaamslengte van 6,3 cm, terwijl een Struisvogel 130 kilogram kan wegen en 230 cm hoog is. De afmetingen van een vogel lijken gerelateerd te zijn aan zaken als energiebesparing (hoe groter het individu, des te minder energieverlies) en predator-prooi relaties (grotere afmetingen geven bescherming tegen predatoren).

Alternative forms voor afmeting : afmetingen, spanwijdte, vleugelspanwijdte.