(Deel van de) Triviale naam voor vrijwel alle soorten in de familie Picidae (Piciformes, onderorde Pici) en in het meervoud de term voor de gehele familie. De familie (ruim 200 soorten) omvat, naast alle grote en dwergspechten, ook de draaihalzen. De meeste soorten komen voor in Amerika en het Indo-Maleisische gebied. De meeste soorten klimmen langs boomstammen en takken, waar ze gaten in hakken op zoek naar insecten en om een nest te maken. Spechtensoorten variëren in grootte van 8-56 cm en de sexen zijn doorgaans identiek, bij een aantal soorten op een variabele hoeveelheid rood of geel op de achterkop van het mannetje na. Veel soorten zijn gestreept of gevlekt, met name op de onderzijde. Bij de 'echte spechten' is de staart wigvormig en stijf en dient als steun bij het klimmen. De karakteristieke voedselgewoonten (insecten, noten of fruit, sap uit bomen) hebben ertoe geleid dat de tong sterk is aangepast: deze is extreem lang, wormachtig en beweeglijk, de harde punt is afgezet met borstels of haakjes. Hij kan zeer ver worden uitgestoken. Hij wordt diep in gaten of holen gestoken om grote insecten te spiezen, als lijmstok te gebruiken bij het oplikken van mieren of als borstel bij het oplikken van boomsappen. De snavel is sterk, recht en beitelvormig, de poten kort en stevig, de tenen sterk met grote klauwen. De meeste spechten leven solitair en zijn standvogel. De 'echte' spechten leven in bomen, maar sommige soorten brengen veel of zelfs alle tijd door op de grond en broeden er zelfs. Veel soorten produceren een roffelend geluid, door met hun snavel op een dode stronk te timmeren. Draaihalzen (twee soorten) verschillen onder andere van de spechten door het zachte, cryptisch gekleurde verenkleed zonder stijve staartpennen. Ze roffelen niet en hakken geen gaten uit, maar broeden weel in boomholten. Ze leven grotendeels van mieren en andere insecten die op de grond worden gevangen.

Alternative forms voor spechten : Dendrocopos, Dryocopus, Jynx, Picoides, Picus, specht.