Bijna alle vogels hebben extreem goed ontwikkelde ogen (er zijn enkele uitzonderingen bij nachtactieve vogels, zoals kiwi's Apteryx spec.). Dit weerspiegelt de vooraanstaande functie die het zicht vervuld bij vogels. Zij zijn ervan afhankelijk bij het zoeken naar voedsel, het herkennen van hun partner of vijanden, enzovoort. Vogels hebben relatief grote ogen; enkele uilen (Strigiformes) en roofvogels (Accipitridae) hebben ogen die zo groot zijn als die van mensen. De oogbollen zijn soms even groot zijn als de kop. Ze raken elkaar bijna aan de binnenkant van de schedel. Omdat ze zo groot zijn passen ze precies in de oogkassen en kunnen ze vrijwel niet bewegen; alleen in het horizontale vlak is enige beweging mogelijk. Dit ontbreken van beweging wordt gecompenseerd door de zeer flexibele nek, met name bij soorten waarbij de ogen recht vooruit gericht zijn, zoals uilen, waarbij de kop soms wel 180° kan draaien. Vogels hebben, evenals een aantal andere gewervelden, een knipvlies of derde ooglid, dat aan de neuszijde onder de andere oogleden ligt en horizontaal over de oogbol beweegt. Bij dagactieve vogels is het over het algemeen doorzichtig en wordt het gebruikt om het oog schoon en vochtig te maken. Ook gaat men er van uit dat het knipvlies het hoornvlies beschermt tegen uitdrogen tijdens de vlucht. Bij een aantal duikende vogels vormt het een extra lens voor zicht onder water. De basisstructuur van een vogeloog is gelijk aan die bij andere gewervelden. Omdat vogels geen doorbloed netvlies hebben, hebben ze een curieuze structuur ontwikkeld: het pecten. Dit is een gepigmenteerde, zwaar doorbloede structuur voorin het oog en dient waarschijnlijk voor voeding en zuurstofvoorziening van het netvlies, dat bij vogels ongewoon dik en goed ontwikkeld is. Ze bezitten de mogelijkheid om zeer goed details te onderscheiden, ongeveer zoals mensen, hoewel men van een aantal roofvogels denkt dat ze ongeveer vijf keer beter kunnen zien. Dit komt door een klein, zeer ontwikkeld putje in het centrale netvlies, de fovea (centrum van de gele vlek, ook bij primaten aanwezig) waarvan soms een tweede aanwezig is, met name bij roofvogels, zodat beter binoculair gezien kan worden. Omdat de meeste vogels de ogen aan de zijkant van de kop hebben (en een centrale fovea hebben) betekent dit dat ze meestal het beste en scherpste naar opzij kijken en dat stereoscopisch zien (waarbij binoculair zicht nodig is) en het inschatten van afstanden vrij slecht ontwikkeld is. Aan de andere kant is het gezichtsveld zeer groot en omdat ze hun kop kunnen draaien kunnen ze geheel om zich heen zien. Sommige vogels hebben hun ogen ver naar achteren op de kop staan, zodat ze even goed naar achteren als naar voren kunnen zien (bijvoorbeeld Houtsnip). Dagactieve vogels kunnen kleuren waarnemen en het spectrum van kleuren komt ongeveer overeen met dat van de mens, maar nachtactieve vogels kunnen geen kleuren zien.
Alternative forms voor oog : binoculair, knipvlies, ogen, pecten.