Het periodiek verwisselen van individuele veren, ook gebruikt om de periode aan te geven waarbinnen het gehele verenkleed verwisseld wordt. Er zijn doorgaans drie belangrijke ruiperioden aan te geven: 1) de rui voor de broedtijd, waarin de vogel een vaak opvallend gekleurd verenkleed krijgt waarmee gepronkt wordt, ook wel de rui naar zomerkleed genoemd; 2) de rui na de broedtijd, waarin de vogel weer ruit naar een minder opvallend gekleurd kleed, het winterkleed; 3) de postjuveniele rui, waarbij de vogel zijn juveniele verenpak verruilt voor het (sub)adulte kleed. De meest ingrijpende ruiperiode is die na de broedtijd: deze is meestal compleet en beslaat dus niet alleen de contourveren maar ook de slag- en staartpennen. De rui voorafgaand aan de broedtijd is meestal gedeeltelijk; de vogel vervangt slechts enkele veerpartijen, bijvoorbeeld de kopveren. De postjuveniele rui is variabel, zowel in tijd als in intensiteit, maar het is per definitie de rui waarbij (een deel van) het eerste verenkleed vervangen wordt en omvat in ieder geval de contourveren.
Alternative forms voor rui : geruid, ruien.