Wetenschappelijke naam:
Parus montanus Conrad von Baldenstein 1827
Nederlandse naam:
Matkop
Vogelgroep:
Mezen
Veldkenmerken. 11,5 cm. Moeilijk te onderscheiden van Glanskop, afgezien van geluid. Kruin, nek en keel zwart, bovendelen bruin of grijsbruin, witte wangen, onderdelen wit met beige flanken. Verschilt van Glanskop door geluid, lichte vleugelvlek (gevormd door lichte randen aan handpennen), dofzwarte kopkap (glanzend in Glanskop) en de iets grotere bef die minder scherp is afgescheiden van witte onderdelen. Ziet er soms iets 'donzig', minder 'netjes' uit dan Glanskop. Juvenielen vrijwel niet te onderscheiden. In de winter vaak in rondzwervende mezenzwermen. Maakt eigen nestholte, een unieke eigenschap onder de mezen.
Geluid. Dun 'sisisi' en zeer karakteristiek 'pèè pèè pèè'. Zang, zelden gehoord, is Tuinfluiterachtig gebabbel en, vaker, Fluiterachtig 'pjuu pjuu pjuu'.
Voorkomen. Vrij algemene standvogel, meestal plaatselijk.
Habitat. Diverse habitats, maar heeft voorkeur voor moerassige gebieden met rottend hout. Komt in de winter vaker buiten bossige streken voor dan Glanskop, bij heggen, bosjes, etc.
Voedsel. Voornamelijk ongewervelden, maar ook zaden en bessen.