Voedsel

Vogels hebben een hoog metabolisme (wat al gesuggereerd wordt door hun relatief hoge lichaamstemperatuur van 41-43° Celsius), zodat ze veel voedsel tot zich moeten nemen. Omdat het warmbloedige gewervelden zijn voldoen ze aan de regel van Bergmann: hoe kleiner het organisme des te groter het relatieve lichaamsoppervlak en daardoor ook het warmteverlies. Kleine vogels hebben daarom relatief meer voedsel nodig dan grote. Kleine zangvogels, zoals mezen, eten dan ook dagelijks ongeveer hun eigen lichaamsgewicht aan voedsel, terwijl roofvogels een dagelijkse voedselbehoefte hebben die ongeveer gelijk staat aan 25% van hun eigen gewicht.
Vogels voeden zich met een grote variatie aan plantaardig en dierlijk materiaal. Vanwege praktische redenen maken we hier onderscheid tussen omnivore, insectivore, carnivore, piscivore, herbivore, granivore en frugivore soorten. Veel soorten leven echter van meer dan één type voedsel. De insectivore soorten van het geslacht Sylvia bijvoorbeeld eten in de nazomer en herfst bessen, terwijl veel granivore vogels hun jongen met insecten voeden. Verder kan het dieet van vogels van seizoen tot seizoen verschillen, afhankelijk van de beschikbaarheid van bepaalde voedselitems.
Sommige soorten braken onverteerbare voedseldelen (haar, veren, nagels, delen van insecten) uit in de vorm van braakballen via de snavel. Analyse van deze braakballen geven informatie over het dieet. Braakballen zijn het best bekend van uilen, maar ook vogels als roek, waterspreeuw, roodborst en blauwe reiger produceren braakballen.