Poten worden niet alleen gebruikt om te lopen maar dienen ook andere doelen, waarvoor ze speciaal zijn aangepast. Er zijn poten om mee te zitten en te grijpen, lopen, waden en zwemmen. Er zijn geen duidelijk gescheiden categorieën omdat er veel tussenvormen zijn.
Bij veel zangvogels zijn alle vier de tenen vrij en is de achterteen goed ontwikkeld. De laatste kan naar de andere gebogen worden en geeft dus een goede grip als de vogel zit. De poot van een roofvogel heeft een zelfde bouw en heeft lange gebogen klauwen. Een dergelijke poot heeft een goede greep en de mogelijkheid om vast te houden maar is minder geschikt om mee te lopen, in tegenstelling tot een 'zitpoot', waarvan alle tenen volledig gestrekt kunnen worden.
Typische looppoten worden gekarakteriseerd door het verminderde aantal tenen. Het meest extreme voorbeeld hiervan is de struisvogel, die nog slechts twee tenen over heeft. Andere types looppoten zijn die van steltlopers zoals de Kievit en van hoenderachtigen, waarbij de achterteen sterk gereduceerd is.
Rallen en hun verwanten hebben lange tenen als aanpassing voor het lopen over modderige grond of waterplanten. Bij sommige waadvogels hebben de tenen gedeeltelijke zwemvliezen, zoals bij de kluut, flamingo en ooievaars.
De zwempoten van veel watervogels hebben volledige zwemvliezen zodat ze een soort roeispaan vormen. Bij gelobde poten heeft elke teen zijn eigen zwemvlies, zoals bij meerkoeten en futen. Bij poten met zwemvliezen zijn alle tenen door een vlies verbonden, zoals bij meeuwen en eenden. Bij aalscholvers en pelikanen zijn zelfs alle vier de tenen onderling met een vlies verbonden.
Je kan je afvragen hoe het mogelijk is dat vogels met hun poten in de sneeuw staan of ermee door ijskoud water zwemmen zonder dat ze teveel lichaamswarmte verliezen en zonder dat de poten bevriezen. Dit komt (1) doordat er een gereduceerde hoeveelheid bloed naar de poten stroomt, en (2) doordat het bloed dat naar de poten stroomt al minder warm is omdat er daarvoor al veel warmteuitwisseling tussen bloedvaten onderling is geweest.
Een ander verbazingwekkend fenomeen is dat vogels op een tak kunnen zitten, en er zelfs op slapen, zonder dat ze ervan af vallen. Op het eerste gezicht lijkt het vastgrijpen van een tak een vermoeiende bezigheid. Het vastgrijpen van een tak kost echter geen extra energie. De sterke spieren van de tibiotarsus hebben pezen die over de achterzijde van het enkelgewricht en achter langs de tarsometatarsus naar de tenen lopen. Als de vogels loopt zijn de pezen ontspannen. Als de vogel echter op een tak zit zijn de poten bij het enkelgewricht geknikt. Hierdoor worden de pezen aangetrokken en worden de tenen gebogen.