Wetenschappelijke naam:
Podiceps nigricollis Brehm, 1831
Nederlandse naam:
Geoorde Fuut
Vogelgroep:
Futen
Veldkenmerken. 28-34 cm. In broedkleed met zwarte hals en goudkleurige verenpluim achter oorstreek. Glanzend zwarte kop met steile, hoge kruin. Bovendelen dof zwart; borstzijden en flanken kastanjebruin. Snavel slank en enigszins opgewipt. 's Winters met donkere bovendelen en witte onderdelen; zwart van kruin loopt door tot onder oog en tot op oorstreek. In vlucht met opvallende witte spiegel. Juveniel met min of meer grijzige wangen, niet scherp begrensd van kruin, en minder opgewipte snavel.
Geluid. Een piepende roep: 'pie-iep'; ook een langgerekte triller.
Voorkomen. Weinig algemeen in het gebied.
Habitat. In broedtijd op kleine, ondiepe meren, grote vijvers met rijke vegetatie. Buiten broedtijd op wateren met weinig of geen dekking en op zee nabij de kust.
Voedsel. Voornamelijk insecten en hun larven, kreeftachtigen, amfibieën, kleine vis. Vangt prooi vanaf wateroppervlak of door te duiken, tot 5,5 m diepte.
Ei. Aanvankelijk zonder tekening, later lichtbruin/donkerbruin/roodbruin. Basiskleur wit/crème. Schaal dof en onregelmatig bedekt met kalkafzetting. Vorm lang subelliptisch/lang ovaal. Formaat 44 x 30 mm (39-49 x 27-34), gewicht 21 g. Lijkt veel op andere futeneieren.