Wetenschappelijke naam:
Certhia brachydactyla Brehm, 1820
Nederlandse naam:
Boomkruiper
Vogelgroep:
Boomkruipers
Veldkenmerken. 12,5 cm. Kleine rossige vogel, die als een muis langs boomstammen omhoog klimt. Heeft lange gebogen snavel, bruine bovendelen met gele of grijswitte streepjes en vlekjes, witte wenkbrauwstreep, rossige stuit, witte onderdelen, kastanjebruine flanken en bruine puntige staart. Klimt in bomen als een kleine specht, nooit naar beneden als Boomklever. Zeer moeilijk te onderscheiden van Taigaboomkruiper, maar bruine flanken zijn makkelijkste onderscheidende kenmerk. Geluid anders. Heeft verder smallere, minder contrasterende wenkbrauwstreep, kortere achternagel, en iets langere, sterker gebogen snavel. Nestelt in holen, achter losse schors, in schorsspleten, holtes in muren, nestkasten, etc. Verschuilt zich aan achterzijde van boomstam bij verstoring. Alleen of in paren in broedseizoen, in de winter vaak in rondzwervende mezengroepen.
Geluid. Diverse zachte meesachtige roepjes. Karakteristieke roep verschilt van Kortsnavelboomkruiper, een luid herhaald 'tie tie tie'. Zang oplopend 'tie tru-ie trie trie'.
Voorkomen. Algemene standvogel, hoewel enige trek in vroege herfst plaatsvindt. Zwerft 's winters rond.
Habitat. Alleen bij hoge bomen, vooral in oud loofbos, parken, boomgaarden. Op veel plaatsen ook in oud naaldbos.
Voedsel. Ongewervelden, die op takken en stammen worden gezocht. Kruipt van beneden omhoog langs een stam, vliegt dan naar de volgende boom en begint opnieuw. Vangt af en toe vliegende insecten.