Wetenschappelijke naam:
Ficedula parva (Bechstein, 1792)
Nederlandse naam:
Kleine Vliegenvanger
Vogelgroep:
Vliegenvangers
Veldkenmerken. 11,5 cm. Mannetje 's zomers met helder oranje keel en borst, grijze kop en borstzijden. Vrouwtje als mannetje, maar zonder grijs en oranje, met bruine bovendelen, gelige borst en flanken, en witte buik. Beide sexen met witte oogring, zwarte staart en witte vlekken op zijkant van staartbasis. Juveniel als vrouwtje, maar met zeer vage vleugelstreep. Wipt veel met staart, zodat witte vlekken opvallen. Meestal niet schuw, maar verborgen levend.
Geluid. Roep 'tsjik' en een Winterkoningachtig 'trrrr'. Zang helder en gevarieerd, delen lijken op zang van Fluiter.
Voorkomen. Vrij algemene zomergast.
Habitat. In broedtijd in - vaak vochtige - gemengde of loofbossen.
Voedsel. Insecten, fourageert meestal in bomen als een zanger, maar ook op vliegenvangermanier.