Wetenschappelijke naam:
Montifringilla nivalis (Linnaeus, 1766)
Nederlandse naam:
Sneeuwvink
Vogelgroep:
Vinken
Veldkenmerken. 18 cm. Een tamelijk forse vogel, beperkt tot hooggebergte. Mannetje in broedkleed met donkergrijze kop, witte mondstreep, zwarte keel, warm chocoladebruine bovendelen, schouders en tertials overgaand in zwart van stuit naar staart, zwarte staart met witte buitenste staartpennen, witte vleugels met zwarte handpennen, bleek vuilwitte onderdelen en zwarte snavel. Vrouwtje gelijk, met minder wit en bruine waas op kop. Buiten broedtijd is adult grijzer, met licht oranje snavel. Juveniel als vrouwtje in broedkleed, maar doffer en met minder contrast. Mannetje heeft opvallende baltsvlucht: daalt in cirkels neer met gespreide vleugels en staart, onderwijl zingend. Zweeft op termiek. Meestal erg tam.
Geluid. Gewone roep een raspend, hees 'tsjuiek'. Zang welluidend en tsjirpend, met een herhaald 'twiet-si-jitter' als voornaamste element.
Voorkomen. Plaatselijk algemene standvogel.
Habitat. 's Zomers vrijwel uitsluitend boven de boomgrens. Daalt 's winters af naar valleien. Vaak nabij berghutten en nederzettingen.
Voedsel. Voornamelijk zaden en wat insecten, maar afhankelijk van beschikbaarheid, ook ander voedsel, met name allerlei menselijk afval.