Wetenschappelijke naam:
Alopochen aegyptiaca (Linnaeus, 1766)
Nederlandse naam:
Nijlgans
Vogelgroep:
Ganzen
Veldkenmerken. 63-73 cm. Groter dan Bergeend, met langere roze poten en zware, roze snavel. Bovendelen grijsbruin tot rossigbruin, onderdelen beigegrijs met kastanjekleurige vlek op buik. Kop bleekgrijs met kastanjekleurig masker. Stuit, staart en grote slagpennen zwart. Heeft in de vlucht groot wit voorvleugelveld, als Casarca.
Geluid. Lawaaiig, luide kwakende en grauwende geluiden, vooral in de vlucht. Sist bij verstoring.
Voorkomen. Oorspronkelijk uit tropisch Afrika (heeft in West-Palearctisch gebied in Egypte gebroed). Ingevoerd in Engeland in de 18e eeuw en in Nederland rond 1975. Verwilderde populaties steeds algemener.
Habitat. Geïntroduceerde vogels in parken, weilanden nabij vijvers, rivieren en meren. Slechts zelden aan zee. Broedt in holen in bomen of in de grond.
Voedsel. Voornamelijk plantaardig, zoals gras, bladeren en gecultiveerde gewassen. Graast in paren, familiegroepen of in grote troepen (in de winter).
Ei. Zonder tekening, grondkleur crèmewit. Aan beide zijden sterk afgerond. Formaat 69 x 50 mm (62-74 x 47-54), gewicht (in gevangenschap) 97 g (79-110).