Wetenschappelijke naam:
Calonectris diomedea (Scopoli, 1769)
Nederlandse naam:
Kuhls Pijlstormvogel
Vogelgroep:
Pijlstormvogels
Veldkenmerken. 45-56 cm, spanwijdte 100-125 cm. Een forse pijlstormvogel, zwaarder dan Grote Pijlstormvogel met bredere vleugels. Verschilt van de laatste door grijsbruine kop (zonder zwarte kopkap); zijkant van keel en halszijde grijsbruin gevlekt, langzaam overgaand in witte keel; zijkanten van borst met grijzige, Oeverloper-achtige vlekken. Bovendelen donkerbruin of grijsbruin, op flanken geleidelijk overgaand in witte onderzijde. Heeft soms smalle witte stuit, gevormd door witte punten aan bovenstaartdekveren. Vlucht minder stijf, zwaarder en meer flappend dan van Grote Pijlstormvogel; keilt bij harde wind en kan dan verward worden met Grote Pijlstormvogel of Noordse Stormvogel, maar silhouet langgerekter dan laatste en vleugels vaak iets beneden horizontale vlak gehouden. De Atlantische en Mediterrane vormen worden soms onderscheiden als respectievelijk Kuhls Pijlstormvogel C. borealis en Scolopi's Pijlstormvogel C. diomedea. De laatste is kleiner en heeft een ander patroon op de ondervleugel.
Geluid. Langdurige, klagende en meeuwachtige geluiden, alleen op de kolonies.
Voorkomen. Plaatselijk talrijke broedvogel.
Habitat. Broedt op onbewoonde rotsachtige eilanden of in iets verder in het binnenland gelegen bergachtige gebieden. Buiten broedtijd pelagisch, maar vaker onder de kust dan andere pijlstormvogels.
Voedsel. Voornamelijk vis, kuit, inktvisachtigen en kreeftachtigen. Fourageert vaak 's nachts op aan de oppervlakte komende dieren.
Ei. Grondkleur wit, niet-glanzend. Ovaal tot elliptisch. Afmetingen 69 x 45 mm (63-74 x 42-53), gewicht 74 g.