Wetenschappelijke naam:
Philomachus pugnax (Linnaeus, 1758)
Nederlandse naam:
Kemphaan
Vogelgroep:
Steltlopers
Veldkenmerken. 23-29 cm. Vrouwtje ongeveer 25% kleiner dan mannetje. Mannetje in broedkleed onmiskenbaar, met uitzonderlijke, opvallende kraag en oorpluimen en ongekende kleurvariaties, met wit, zwart, bruin, geel, etc.; door kraag heeft mannetje in vlucht zeer dikke nek. Beide sexen in winterkleed met donkere en zandkleurig bruine geschubde bovendelen en isabelkleurige borst; in voorjaar en zomer bruine bovendelen met zwarte vlekken, witte kin en buik. Snavel- en pootkleur variƫren met leeftijd, bij adulten meestal oranje poten en donkere snavel met oranje basis, bij juvenielen groene poten en egaal donkere snavel of met iets lichte basis. Juveniel als vrouwtje, maar met gelijkmatig geschubde bovendelen en bleekrossige borst. Lijkt soms wel wat op Tureluur, maar heeft kleinere ronde kop, kortere snavel en langere nek. Fourageert vaak in groepen (hetgeen Tureluur zelden doet en heeft in vlucht een witte vleugelstreep. Mannetjes houden in voorjaar gevechten op traditionele baltsplaatsen ('leks').
Geluid. Zwijgzaam, of zacht knorrend en sissend.
Voorkomen. In noordwestelijk Europa zeer plaatselijke broedvogel, tijdens trek algemeen.
Habitat. Broedt in natte weilanden, moerassen, etc. Buiten broedtijd op modderige oevers in zoetwatermoerassen, langs rietkanten, etc. Fourageert soms op akkers.
Voedsel. Ongewervelden, soms ook zaden.