Wetenschappelijke naam:
Circus macrourus (S. G. Gmelin, 1770)
Nederlandse naam:
Steppekiekendief
Vogelgroep:
Kiekendieven
Veldkenmerken. 40-48 cm, spanwijdte 95-110 cm. Mannetje met bleekgrijze kop, bovendelen, staart en vleugels; zwarte handpennen vormen wigvormig paneel aan eind van boven- en ondervleugel. Onderdelen en ondervleugel wit; stuit grijs. Vrouwtje en juveniel lijken sterk op Grauwe Kiekendief, maar jonge Steppekiekendief met ongestreepte kastanjekleurige onderdelen en ondervleugeldekveren, achterrand aan onderzijde van handpennen onduidelijk (scherper afgescheiden bij Grauwe) en van onderen lijken armpennen donkerder dan handpennen, heeft diffuse en smalle bleke banden over onderzijde van armpennen, die smaller worden naar het lichaam toe (bij Grauwe zijn banden duidelijker en is achterste band breder dan eindband). Ondervleugeldekveren minder duidelijk gestreept, kop en borst duidelijker gestreept dan buik (bij Grauwe ongeveer gelijk), kop met duidelijke witte nekband, smalle witte wangvlek en grote donkere vlek op oorstreek (Grauwe heeft minder duidelijke roestkleurige kraag en grotere bleke vlek rond oog, vlek op oordekveren meer geïsoleerd) en egalere bovenvleugel (Grauwe heeft blekere vleugels met donkere band over armpennen). Juveniel hoofdzakelijk ongestreept roestkleurig, met donkere armpennen en uitgesproken gezichtspatroon. Lijkt veel op Grauwe.
Geluid. Lijkt op dat van Grauwe Kiekendief.
Voorkomen. Zeldzame zomergast in oostelijk deel van het gebied.
Habitat. Heeft voorkeur voor open terreinen, vooral droge graslanden.
Voedsel. Jaagt door terrein op regelmatige wijze af te zoeken en vangt prooi in snelle duik. Voedt zich voornamelijk met grond bewonende zoogdieren en vogels, maar vangt ook insecten en reptielen.
Ei. Vaak zonder tekening, soms roodbruin gevlekt. Basiskleur blauwig wit. Schaal glad, niet glanzend. Vorm subelliptisch/kort subelliptisch. Formaat 45 x 35 mm (40-50 x 33-37), gewicht 28 g.