Motacilla cinerea

Wetenschappelijke naam:
Motacilla cinerea Tunstall, 1771

Nederlandse naam:
Grote Gele Kwikstaart

Vogelgroep:
Kwikstaarten

Veldkenmerken. 18 cm. Beide geslachten met zeer lange zwarte staart met witte buitenste staartpennen. Mannetje in broedkleed met blauwgrijze bovendelen, geheel gele onderdelen, zwarte kin en keel en witte wenkbrauwstreep en baardstreep; in winterkleed alleen onderstaartdekveren geel, borst en buik beige, keel wittig, en onduidelijke witte strepen op kop. Vrouwtje heeft meer grijsgroene bovendelen en heeft zomer en winter witte keel. Juveniel heeft bruingrijze bovendelen en isabelkleurige onderdelen. Verschilt van Witte Kwikstaart onder andere door gele onderstaart, maar ook door langere staart, van Gele Kwikstaart door langere staart, grijze bovendelen, smallere wenkbrauwstreep, bleke poten en uitgebreider geel aan staartbasis. In vlucht brede witte vleugelstreep. Gedrag en vlucht als van Witte Kwikstaart. Meestal alleen of in paren, maar 's winters soms in kleine troepjes en op slaapplaatsen in grotere groepen. Broedt in holen in oude muren, onder bruggen, in steile rivieroevers, etc.

Geluid. Roep 'tittit' of 'tit', hoger, metaliger en korter dan roep van Witte Kwikstaart. Zang muzikaler en gevarieerd.

Voorkomen. Plaatselijk vrij talrijk. In West-Europa gehele jaar aanwezig, in Centraal- en Noord-Europa zomergast.

Habitat. In broedseizoen langs rivieren, beekjes, kanalen, met zand- en grindbanken en steile zandige en lemige oevers, omgevallen bomen, dicht struikgewas, etc. In de winter ook in andere habitats, waaronder kanalen en sloten, zelfs tot in centrum van steden, en bij regenplassen.

Voedsel. Voornamelijk ongewervelden; fourageert lopend en maakt korte sprintjes, vliegt soms even op om insect uit de lucht te pikken. Vangt soms kikkervisjes en kleine visjes.

%LABEL% (%SOURCE%)