Wetenschappelijke naam:
Aquila pomarina Brehm, 1831
Nederlandse naam:
Schreeuwarend
Vogelgroep:
Arenden
Veldkenmerken. 60-65 cm, spanwijdte 134-160 cm. Lijkt op Bastaardarend maar iets kleiner en meestal met blekere kruin en bovenvleugel. Onderscheid in het veld soms vrijwel onmogelijk. Verschilt in vlucht van Bastaardarend door kortere, smallere, meer afgeronde vleugels met zeer korte p7 en iets langere staart. Lichaam donker chocoladebruin tot gelig grijsbruin van onderen; gelijk gekleurde ondervleugeldekveren contrasteren met donker zwartbruine hand- en staartpennen. Ondervleugels met karakteristieke dubbele halve-maan op pols (slechts één bij Bastaardarend). Witte handvleugelvlek op bovenvleugel duidelijker en groter dan bij Bastaardarend. Oudere individuen hebben grijsgele kop en dekveren die contrasteren met donkere mantel en schouderveren. Bovenstaartdekveren soms met enig wit. Juveniel met bleke bovenvleugeldekveren, contrasterend met zwarte handpendekveren en armpennen; heeft minder en kleinere witte vlekken dan Bastaardarend en meestal met bleke roestkleurige vlek op achterhoofd; vuilwitte V op bovenstaartdekveren en dubbele vlek op pols op ondervleugel.
Geluid. In broedseizoen een hoog, schreeuwend 'kyek-kyek-kyek'.
Voorkomen. Zeldzame zomergast.
Habitat. Bij voorkeur oude laaglandbossen nabij water, ook wel in bergbossen.
Voedsel. Jaagt in lage zweefvlucht, slaat prooi op de grond. Vangt voornamelijk kleine zoogdieren (muizen, hamsters, ratten, mollen, eekhoorns), vogels (zwakke vliegers, bodembroeders en jongen). Vangt ook reptielen, amfibieën en grote insecten.
Ei. Gevariëerd gevlekt met roodbruin, grijze, bruine of paarsgrijze vlekken, soms geconcentreerd aan een uiteinde; basiskleur wit. Schaal grof gegranuleerd, niet glanzend. Vorm meestal kort subelliptisch, soms subelliptisch. Formaat 64 x 52 mm (60-70 x 47-59), gewicht 79-87 g. Eerste ei van legsel groter en vaak met meer tekening.