Larus melanocephalus

Wetenschappelijke naam:
Larus melanocephalus Temminck, 1820

Nederlandse naam:
Zwartkopmeeuw

Vogelgroep:
Meeuwen

Veldkenmerken. 37 cm. Een van de grotere meeuwen met een zwarte kop. Zwaarder en groter dan Kokmeeuw. Verenkleed wit met koolzwarte kopkap; vleugels en rug parelgrijs. Snavel diep rood met zwarte ring, poten helder bloedrood. Zware, iets gebogen snavel en ontbreken van zwarte vleugelpunten maken adult in alle seizoenen onmiskenbaar. Kop is 's winters wit met zwarte vlek rond oog en oorstreek; achterhoofd grijs gespikkeld. In tegenstelling tot jonge Kokmeeuw heeft jonge Zwartkopmeeuw een witte kop en donkerbruine vlek vanaf oog tot oorstreek en bruine strepen op achterkruin (maar in eerste winterkleed krijgt hij een zwarte vlek achter het oog). Nek, stuit en onderdelen zwart-bruin. Rug en vleugeldekveren donkerbruin en wit geschubd, buitenste handpennen zwart-bruin, binnenste handpennen voornamelijk grijs, armpennen zwart met witte punten; staart wit met bruin-zwarte eindband. Lijkt op juveniele Stormmeeuw, maar deze is bruiner en mist de grijze band over de bruine vleugel. Poten grijs tot vleeskleurig. Komt vaak samen met Kokmeeuw voor.

Geluid. Buiten broedtijd zwijgzaam; tijdens de broedtijd vaak een laag, tweelettergrepig 'kie-ow'.

Voorkomen. Plaatselijk een zeer algemene broedvogel. Als doortrekker en wintergast vrij algemeen in Zuid-Europa, en zeldzaam (maar in aantal toenemend) in westen van het gebied.

Habitat. Broedt in open en droog laagland met schaarse vegetatie, nabij water. Buiten de broedtijd voornamelijk langs de kust.

Voedsel. In de broedtijd voornamelijk insecten en wormen; 's winters en op de trek voornamelijk vis, gevangen door grondelen of oppervlakte duiken; ook wel schelpdieren.

%LABEL% (%SOURCE%)