Wetenschappelijke naam:
Lagopus muta (Montin, 1781)
Nederlandse naam:
Alpensneeuwhoen
Vogelgroep:
Hoenders
Veldkenmerken. 34-36 cm. Een hoenderachtige vogel van hooggebergten met in alle seizoenen witte vleugels en onderdelen. Mannetje in broedkleed met donker grijsbruine en zwarte, wit gespikkelde kop, nek, borst, flanken en bovendelen. In de herfst bleker, meer egaal grijs. Mannetje 's winters geheel wit behalve zwarte staart en teugel. Rode naakte huid boven oog bij mannetje veel groter dan bij vrouwtje. Vrouwtje als mannetje maar bruiner in zomerkleed en donkerder in herfst; in winterkleed zonder zwarte teugel. Juveniel als vrouwtje in herfst, maar staart als bovendelen, niet zwart, en vleugels bleekbruin.
Geluid. Gewone roep een schor, kikkerachtig gekwaak; ook een aangehouden, krassend gesnor; mannetje in baltsvlucht een luid, 'boerend' 'aa-ka-ka'.
Voorkomen. Onderbroken verspreiding weerspiegelt voorkeur voor subarctische, boreale en arctisch-alpiene biotopen.
Habitat. Bij voorkeur open, rotsig of stenig terrein, zoals verlaten toendra en bergtoppen; vermijdt bosgebieden, struikgewas, hoge heide en pure graslanden.
Voedsel. Vrijwel uitsluitend plantaardig: kraaiheide, heide, bosbes (zowel bessen als plantedelen); 's winters voornamelijk dwergwilg en katjes en knoppen van (dwerg)berk. Fourageert op de grond of van laag hangende takken, soms in bomen.