Wetenschappelijke naam:
Larus minutus Pallas, 1776
Nederlandse naam:
Dwergmeeuw
Vogelgroep:
Meeuwen
Veldkenmerken. 27 cm. Kleinste meeuw. Te herkennen aan formaat, ontbreken van zwarte vleugelpunten, gitzwarte kopkap en zwarte ondervleugel (Kokmeeuw heeft wit achterhoofd, witte voorvleugel, zwarte vleugelpunten en lichtere ondervleugel). Nek, stuit en onderdelen wit met rossige waas; rug en vleugels blauwgrijs, borstzijden grijzig. 's Zomers met donkerrode snavel en helderrode poten. 's Winters witte kop met zwarte kruin en oorstreek; snavel zwart, poten donker vleeskleurig. Juveniel met zwartbruine kruin, wangstreep, achterhoofd en rug (wordt in eerste winter grijs), zwarte eindband aan staart en omgekeerde V over voornamelijk grijs-witte vleugels; overig verenkleed wit. Vlucht lijkt op die van sterns. Juveniele Drieteenmeeuw groter, met puntiger vleugel en heeft stijvere vleugelslag.
Geluid. Minder vocaal dan meeste meeuwen; gewone roep is een laag 'kekkekkek'; ook een schel, ritmisch en herhaald 'kikay kikay'.
Voorkomen. Aantal broedvogels fluctueert aanzienlijk; lokaal vrij talrijke tot zeldzame doortrekker.
Habitat. Broedt voornamelijk in moerasgebieden (in binnenland of aan de kust) met weelderige begroeiing; broedt vaak samen met andere meeuwen. Buiten de broedtijd voornamelijk pelagisch, maar tijdens trek ook op binnenwateren.
Voedsel. In de broedtijd voornamelijk insecten, op de grond of in de vlucht gevangen, en wat plantaardig voedsel; overigens voornamelijk vis (vaak op sternachtige manier uit het water opgepikt) en ongewervelde zeedieren.