Tringa erythropus

Wetenschappelijke naam:
Tringa erythropus (Pallas, 1764)

Nederlandse naam:
Zwarte Ruiter

Vogelgroep:
Steltlopers

Veldkenmerken. 31 cm. Verschilt van andere steltlopers in zomerkleed door zwarte verenkleed met witte vlekjes op bovendelen. Heeft in vlucht witte wigvormige stuit en witte ondervleugels. In winterkleed grijze bovendelen met verspreide witte vlekjes, witte wenkbrauwstreep, donkere oogstreep, grijswit gezicht en keel, grijze borst en witte onderdelen, soms zwak gebandeerd. Poten rood of zwart, snavel donker met rode basis. Buiten broedseizoen poten en snavelbasis vaak meer oranje. Kan in winterkleed verward worden met Tureluur, maar is groter, grijzer, heeft langere nek, poten en snavel en ander geluid. Heeft geen witte vleugelstreep (wel wit gespikkelde armpennen), poten steken in vlucht voorbij staart uit. Vaak samen met Tureluur en Groenpootruiter.

Geluid. Roep 'tsjoe-iet'. Zang op broedplaats luid herhaald 'tsjrroeieoe' en herhaald 'tsjit', afgewisseld met roep.

Voorkomen. Plaatselijk niet zeldzame broedvogel. Buiten broedseizoen vrij talrijke maar verspreide doortrekker en vrij zeldzame wintergast.

Habitat. Broedt in laag-arctische beboste en open toendra, meestal nabij bomen. Buiten broedseizoen minder kustgebonden dan Tureluur, hoewel regelmatig op modderige kusten; ook vaak in moerassen in binnenland.

Voedsel. Voornamelijk insecten in broedseizoen; buiten broedseizoen ook andere ongewervelden en soms kleine visjes. Fourageert door al wadend prooi op gezicht op te sporen en op te pikken, door te boren of door in groepsverband scholen visjes op te drijven. Zwemt van alle ruiters het meest, en staat vaak op kop in water als eend.

%LABEL% (%SOURCE%)